blom
- blom
- deel van een bedektzadige plant met de voortplantingsorganen, dat tijdens de bloei vaak opvallend kleurig en geurig is
- (figuurlijk) mooi voortbrengsel
de blom v
- (figuurlijk) meisje

o | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | blom | - |
verkleinwoord | - | - |
- Het woord blom staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "blom" herkend door:
77 % | van de Nederlanders; |
38 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Middelnederlandsch Woordenboek
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Bloemen |
![]() De blom van een tulp |
- blom
[A] blom, m
- (plantkunde) bloem
- (plantkunde) bloem, bloesem
- (plantkunde) bloei
- (figuurlijk) bloei (bijv. in de bloei van zijn leven)
- [1-2]: blomster
- [3]: blomstring
- [3]: bløming
- [4]: slå ut i full blom
tot volle bloei komen
[B] blom m
- (plantkunde) varen, een plant uit de taxonomische klasse Polypodiopsida
(ook: Leptosporangiatae, verouderd: Filicinae)