Naar inhoud springen

subject

Uit WikiWoordenboek
  • sub·ject
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘onderwerp’ voor het eerst aangetroffen in 1671 [1]
  • afgeleid van het Latijnse 'jacere' (werpen) met het voorvoegsel sub- [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord subject subjecten
verkleinwoord - -

hetsubjecto

  1. (taalkunde) onderwerp [2] van een zin
     Het predikaat is het gedeelte van een zin dat niet het subject is.[3]
  2. (filosofie) het denkende en beschouwende ik, tegenover het niet-ik ofwel het object
stellend
onverbogen subject
verbogen subjecte

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als bijvoeglijk naamwoord

subject

  1. onderworpen aan, onderhevig aan
98 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[4]
enkelvoud meervoud
subject subjects

subject

  1. onderwerp [1], thema
  2. (persoon) onderdaan, ondergeschikte
  3. (grammatica) onderwerp [2]
  4. (onderwijs) vak, schoolvak, leervak
  5. (medisch)  patiënt zn 
  6. (medisch) proefpersoon
  7. (medisch), (dierkunde) proefdier
  8. (pejoratief)  sujet zn 
vervoeging
onbepaalde wijs to  subject 
he/she/it  subjects 
verleden tijd  subjected 
voltooid
deelwoord
 subjected 
onvoltooid
deelwoord
 subjecting 
gebiedende wijs  subject 

subject

  1. overgankelijk blootstellen, doen ondergaan
  2. overgankelijk  onderwerpen ww 
stellend vergrotend overtreffend
subjectmore subjectmost subject

subject

  1. ~ to onderhevig/onderworpen aan, blootgesteld aan
  翻译: