Naar inhoud springen

hold

Uit WikiWoordenboek
  • Afgeleid van het Proto-Germaanse *huldą

hold

  1. karkas; dood lichaam
  • Afgeleid van het Proto-Germaanse *hulþaz

hold

  1. gracieus, loyaal, aardig
  • hold
  • Afkomstig van het Oudnoorse woord hald.
  • Afleiding van het Deense woord hold.

hold

  1. gebiedende wijs van holde
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   hold     holdet     hold     holdene  
genitief   holds     holdets     holds     holdenes  

[A] hold o

  1. brigade, span, team
  2. (sport) equipe, kernploeg, ploeg, ploegverband, sportploeg, team, teamverband
  3. groep (met betrekking tot onderwijs)
  4. portie
  5. (zelden gebruikt) greep (in de zin van: greep hebben op)
  6. (figuurlijk) grip (in de zin van: alles in de hand hebben), overzicht
  7. (medisch) stijfheid (in de zin van rugpijn)
  8. (zelden gebruikt) houderij (huisdieren)
  • [1]: det vindende hold
het winnende team
  • [1]: hold A
ploeg A
  • [2]: begge hold
beide teams
  • [7]: hold i nakken
stijfheid in de nek
een stijve nek
  • [7]: hold i ryggen
stijfheid in de rug
  • eftersøgning med hunde
zoektocht met honden
speurtocht met honden

hold, mv

  1. onbepaalde vorm nominatief meervoud van hold
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   hold     holdet     -     -  
genitief   holds     holdets     -     -  

[B] hold o

  1. afstand
  2. kant, richting
  3. steun
  4. (figuurlijk) belang, gewicht
  • [1]: på klos hold / på kloshold
op korte afstand, van dichtbij
  • [1]: på nærmeste hold
van dichtbij
van heel dichtbij
  • [2]: fra teologisk hold
van de theologische kant
    enkelvoud meervoud
    hold holds

    hold

    1. greep [1]
    vervoeging
    onbepaalde wijs to  hold 
    he/she/it  holds 
    verleden tijd  held 
    voltooid
    deelwoord
     held 
    onvoltooid
    deelwoord
     holding 
    gebiedende wijs  hold 

    hold

    1. overgankelijk vasthouden
    2. overgankelijk bevatten

    to hold a title

    • Een titel dragen

    hold

    1. maan
    • Van het Angelsaksisch

    hold

    1. vriendelijk, trouw

    hold

    1. karkas, vlees
    • Ontleend aan het Oudnoorse woord hold.
      enkelvoud meervoud
    onbepaald bepaald onbepaald bepaald
    nominatief   hold     holdet     hold     holda  

    hold o

    1. vlees (aan het lichaam)
    • få hold
    aankommen, dikker worden
    • rysje i holdet
    rillen
    • skinn og hold
    huid en vlees
    • vere i godt hold
    in goede staat zijn (dik, mollig zijn)
    • Afgeleid van het Proto-Germaanse *hulþaz

    hold

    1. vriendelijk
    • hold
    • Afgeleid van het Duitse Huld

    hold

    1. eerbetoon, hommage; een activiteit waarbij men waardering voor iemand toont
        翻译: