Naar inhoud springen

kolenboer

Uit WikiWoordenboek
  • ko·len·boer
enkelvoud meervoud
naamwoord kolenboer kolenboeren
verkleinwoord kolenboertje kolenboertjes

dekolenboerm

  1. (geschiedenis) (handel) (beroep) leverancier van steenkool
    • Morgen komt de kolenboer, sprak moeder, kan ik na afloop weer de hele trap dweilen! 
    • Jan wou kolenboer worden maar kreeg te horen dat dit beroep geen toekomst meer heeft 
99 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[1]
  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
  翻译: