• he·ral·diek
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘wapenkunde’ voor het eerst aangetroffen in 1824 [1]
  • Van het Engelsnormandische herald, van de Germaanse samenstelling harja-waldaz, "legeraanvoerder", met het achtervoegsel -iek
enkelvoud meervoud
naamwoord heraldiek -
verkleinwoord - -

heraldiek [2]

  1. heraldisch
78 %van de Nederlanders;
74 %van de Vlamingen.[3]
  翻译: