grow

  1. onovergankelijk groter worden, groeien groeien
  2. overgankelijk, (landbouw) (een gewas) kweken, telen
    «He grows vegetables.»
    Hij kweekt groenten.
  3. koppelwerkwoord (meestal gevolgd door een adjectief) worden
    «You're growing skinny.»
    Je wordt dun/mager.
  翻译: