gemaakt

Néerlandais

Étymologie

Du verbe maken (faire, fabriquer)

Adjectif

Forme	Positif	Comparatif	Superlatif
Forme indéclinée	gemaakt	gemaakter	gemaaktst
Forme déclinée	gemaakte	gemaaktere	gemaaktste
Forme partitive	gemaakts	gemaakters	—

gemaakt \ɣǝ.maː.kːt\

1. Artificiel, fabriqué, manufacturé.
   • Gemaakt in China.

     La traduction en français de l’exemple manque. (Ajouter)

2. Affecté, artificiel, affété, recherché, précieux.

Synonymes

• artificieel
• gedaan
• gekunsteld
• gerepareerd
• gewrongen
• hersteld
• kunstmatig
• uitgezet
• versteld

Taux de reconnaissance

En 2013, ce mot était reconnu par :

• 99,3 % des Flamands,
• 99,7 % des Néerlandais.

Prononciation

\ɣǝ.maː.kːt\

• (Région à préciser) : écouter « gemaakt [ɣǝ.maː.kːt] »